Het belang van kunst hoeft hier geen betoog. Maar hoe zit het met het belang van de werkplek voor de kunstenaar? In een serie interviews met kunstenaars die hun atelier van de SKAR huren staat de persoonlijke betekenis van het atelier voor de kunstenaar centraal. Onderstaand het verhaal van Jolanda Linssen in haar atelier in de Ackerdijkstraat: “Hier moet je zijn, tussen je werk, hoe dan ook.”
Het zijn de donkere dagen voor kerstmis en binnen in het atelier zijn de TL buizen aan het systeemplafond aan, Jolanda Linssen kijkt omhoog: “Eigenlijk wil ik ander licht, dit is zo geel! En ook dat plafond zou ik er eigenlijk uit willen hebben. Maar nu even niet, ik weet niet goed wat er achter die platen te voorschijn komt. Daar moet ik nu niet aan denken.”
We zijn via een hek in de straat dit grote oude schoolgebouw met zijn hoge ruime gangen en trappen binnen gegaan.
Maar eerst hebben we een rondje over het voormalige schoolplein gemaakt. Ik zie resten van moestuintjes tussen de stenen, een paar bomen leeggewaaid tussen de omringende woonhuizen. “Een aantal kunstenaars houdt die moestuintjes en de tuin bij. SKAR heeft voor de tuinaarde gezorgd”. Ze wijst naar de verlaten tafel met stoelen die nat en vuil in een hoek van het plein staan: “In de zomer wordt er hier samen geluncht. Ik doe dat zelden, ben blij wanneer ik hier op mijn atelier kan zijn. Dus nee, ik doe niet vaak mee aan de lunches in de tuin en ook niet aan het tuinieren. Maar de onderlinge sfeer is heel goed. Bezoekers van onze open dagen zeggen vaak dat je voelt dat de kunstenaars hier onderling verbonden zijn.”
Later in het atelier zegt ze: “Die onderlinge sfeer is zo fijn van dit ateliergebouw; het is belangrijk, dat je kan sparren met elkaar, dat er gesprekken zijn. Niet altijd en ook niet met iedereen, maar dat hoeft ook niet. Dat het kan, dat is goed, goed voor het proces van kunst maken. Ik heb dit atelier sinds 2004, daarvoor heb ik vier jaar gehopt, van antikraak naar antikraak. Om goed te kunnen werken heb ik mijn eigen sfeer nodig. Maar die is er niet in zo’n leegstand. Dan was ik bezig om een eigen sfeer te maken… maar dat was vaak een geworstel! Zo’n zoektocht… en dat was zo onrustig! Dan zat ik daar in dat lege gebouw, helemaal verlaten, dan schrok ik van mijn eigen stem wanneer ik de telefoon opnam. Het geroezemoes van de anderen in dit gebouw doet mij goed. SKAR heeft ons ooit de mogelijkheid gegeven van een gezamenlijke ruimte, waar we elkaar kunnen ontmoeten, misschien les kunnen geven. Ik zou dat wel fijn vinden. Ik weet eigenlijk niet hoe het daar mee staat. Er is op dit moment trouwens geen atelier vrij, maar het is niet zo’n gek idee.” Toch twijfelt ze ook wel weer: “Ik weet niet of ik daar tijd voor vrij kan maken. Mijn eigen werk gaat voor.”
Het atelier heeft drie hoge raampartijen waardoor we de grijze lucht zien en ook de huizen aan de overkant. Aan weerszijde van iedere raampartij hangen lange witte gordijnen. “Ik kan echt elke dag dat ik hier ben blij zijn. Het voelt bijna nog meer thuis dan thuis. Hier binnen zit ik in mijn eigen cocon en ben me meestal niet bewust van de wereld daar buiten. Maar soms merk ik dat ik inkijk heb. Dat de mensen die aan de overkant wonen naar binnen kijken. Dan ben ik dat veilige gevoel meteen kwijt, weg cocon. Doe ik meteen de gordijnen dicht”. Ze lacht. “Maar het is zo’n luxe dat ik dit hier heb. Ik heb het maar gewoon, weet je, zo’n plek. Ik heb ook aan huis een atelier gehad. Maar dat is niks voor mij. Veel te onrustig. Het maken van kunst is niet alleen schilderen en tekenen. Vaak val je stil, weet je het even niet meer. Die ruimte om niets te doen is ook nodig. Dat is dan de kunst van het niets doen. Om na te denken, om te kijken, te schrijven. Thuis ging ik die momenten opvullen, de was doen, koken, dan was ik al snel de kunst kwijt.
En hier ga ik ook de vloer dweilen, gewoon, als het even niet lukt met mijn werk, maar dan ben ik bezig en dan begint het alweer te stromen. Ik dweil, temidden van mijn werk. Word ik ongeduldig, weg met die dweil, wil ik weer verder met de kunst.”
“Ik wil drie dagen in de week hier zijn. Dat lukt niet altijd. Ik heb een gezin, ik geef een paar dagen les. Mijn kinderen weten al dat wanneer ik te laat ben, ik niet weg kan komen van mijn atelier. Maar ze hebben een sleutel en kunnen zelf naar huis. Dat lesgeven is mijn basisinkomen. Ik verkoop wel, maar niet genoeg. Vanaf het moment dat de SKVR aangaf te willen stoppen met volwassenenonderwijs, ben ik gaan zoeken naar andere plekken om les te geven. Dat is gelukt, ik moet wel blijven lesgeven om het atelier te kunnen betalen. Zo blijf ik onafhankelijk. Ik geef ook wel les hier in mijn atelier, maar dat is toch wel een inbreuk op mijn eigen sfeer. Dan doe ik mijn spullen aan de kant en bied zo meer ruimte aan de cursisten. Voor cursisten is het juist fijn om in een atelier van de kunstenaar te zijn, voor hen is er veel te zien. Maar voor mij is het lastiger. Niet alles wat hier staat is bestemd voor de buitenwereld, de dingen waar je mee bezig bent zijn kwetsbaar, omdat ze nog niet af zijn. Die zet ik dan ook weg. Het duurt ook altijd weer even voordat het atelier na een periode van lesgeven weer helemaal van mij is.”
We kijken in het rond. Een bureau en een tekentafel staan lukraak midden in de ruimte. “Ik heb net een nieuwe papierkast, dus alles moest weer verschoven worden. Het is nog een beetje een rommeltje. Ik blijf altijd maar schuiven met de spullen hier.”
“Het gaat goed, maar ik heb ook een periode gehad, hier in dit atelier, dat ik niet meer wist hoe ik verder moest. Dat was een rottijd, dacht er mee te gaan stoppen. Maar toen heeft een collega mij echt geholpen. Gesprekken gevoerd. Denk er om, zei hij, dat je blijft komen. Niet opgeven. Hier moet je zijn, tussen je werk, hoe dan ook. Ga desnoods dweilen. Nou toen ben ik maar gaan dweilen. En kwam de kunst weer terug… Ik was zo blij met die steun.” Ze lacht weer.
Anna Ramsair, 2018