Menu Sluit
EN

Hoe gaat het met de ateliers in Rotterdam?

over groei en ateliernood

Na vier jaar bij SKAR kan ik zeggen dat ik optimistisch ben over de samenwerking met de gemeente, maar dat ik zorgen heb over de ontwikkelingen in de markt.

Eerst dat optimisme. Sinds ik in 2016 hier begon, als directeur van SKAR, heb ik gemerkt dat er een grote betrokkenheid van de gemeente is bij kunstenaars en hun huisvesting. Ik benadruk dat, omdat nu af en toe een ander beeld dreigt op te komen. Er is namelijk veel bereikt in de samenwerking tussen SKAR en de gemeente. Er was al een slim verhuurbeleid (de collectieve huurovereenkomst) en sinds 2017 is er een andere peiler onder de samenwerking gekomen met het Atelier en broedplaatsenbeleid  (pdf). Dat is een ambitieus beleid waarin niet alleen meer ateliers in het vooruitzicht worden gesteld (een verdrievoudiging van wat SKAR kan huren), maar ook goed gekeken wordt naar de kwaliteit en de locaties van de werkplekken. Samen met de gemeente hebben we een betaalbaarheidsnorm vastgesteld (de SKARnorm) waar je in de steden om ons heen niet voor hoeft te komen. En we hebben die norm vast kunnen houden, terwijl overal om ons heen de huren verhoogd worden. Inmiddels kunnen we vaststellen dat de extra werkruimte die beloofd was binnen vier jaar gehaald kan worden – we zijn er bijna.

Ondertussen hebben we ook met de gemeente kunnen afspreken dat de huurperiode verlengd wordt. Dat betekent dat we veel van de panden nu nog minimaal 15 jaar kunnen huren – dat is een aanzienlijke  verlenging en geeft veel rust.

Waar zit dan de zorg?
Toen in 2017 het atelier- en broedplaatsenbeleid werd geschreven, begon de markt net warm te lopen. Er was een ruime hoeveelheid panden die door antikraakorganisaties werd beheerd en gezien de ontwikkelingen in Rotterdam van de decennia ervoor was er wel reden om aan te nemen dat die hoeveelheid zou afnemen, maar de mate en de snelheid waarin dat gebeurde heeft velen verrast, inclusief ons. Veel kunstenaars, die rustig in de luwte van de kraakwacht konden werken, stonden opeens in de gure wind van de marktontwikkelingen. In een heel hoog tempo zijn panden opgekocht en herontwikkeld, en het is nu eenmaal zo dat wie een contract met kraakwacht afsluit afstand doet van zekerheid. Hoeveel kunstenaars dat probleem hebben, weten we niet – en dat kunnen we ook niet weten. Wat we wel weten is dat we in de afgelopen jaren merken dat voor iedere honderd ateliers die we realiseren er tweehonderd gegadigden bijkrijgen. In ons plan voor de komende vier jaar, Kloosters en clusters (pdf) hebben we die cijfers toegelicht. Dat er een probleem is, dat is wel duidelijk. Onlangs hebben kunstenaars de noodklok geluid, zo konden we in het AD lezen.

Hoe gaan we dit oplossen?
Er wordt snel gekeken naar de gemeente om dit probleem op te lossen. Dat is de gemakkelijkste weg. Helemaal terecht is dat niet, zeker niet gezien de inspanningen die ze al geleverd heeft. Wel denk ik dat het een gezamenlijk probleem is: we willen graag dat deze stad welkom blijft voor kunstenaars, en dat zij in staat blijven om hier een betaalbare plek te hebben. Daar vaart de stad wel bij. Maar ik denk dat ook anderen, die niet de overheid zijn, hieraan bij moeten dragen. “Goede groei” is het adagium van de stad, en daar hoort bij dat er voldoende betaalbare werkplekken voor de creatieve sector moeten blijven – en overigens ook voor andere maatschappelijke initiatieven. Dat kan alleen als die plekken afgeschermd worden voor speculatie. Maar die plekken hoeven niet in handen te zijn van slechts enkelen. Waarom niet zoeken naar manieren waarop meerdere partijen, bijvoorbeeld kunstenaars samen met SKAR, gezamenlijk eigenaar kunnen zijn? Ik zou daar zeker open voor staan.  Zeker als we kunnen afspreken dat het doel is dat er goede werkplekken zijn, waar iedereen zijn werk kan doen, en dat het doel niet is  rijk te worden van een stapel stenen.

We kunnen dat heel goed samen doen, denk ik, de kunstenaars, SKAR en anderen. Laat dat initiatief van ons komen. Maar dat te kunnen uitvoeren hebben we de gemeente wel nodig. We moeten ruimte en tijd hebben om dit te kunnen ontwikkelen en tot wasdom te laten komen, zonder dat we voortdurend achter de feiten aanlopen – daar kan zij ons bij helpen. Of bij het voorkomen van speculatie. En zo zijn er meer punten.
De gemeente gaat het ateliertekort niet alleen oplossen. Wij ieder voor zich ook niet. Maar samen zou het zo maar eens kunnen lukken.